De aansprakelijkheid van de erfgenamen voor de schulden van de erflater is hoofdelijk van aard en wordt geregeld door Art. 1175 van het Burgerlijk Wetboek van de Russische Federatie. Vanaf het moment dat de erfgenaam van de schuldenaar de erfenis aanvaardt, wordt hij zelf schuldenaar van de schuldeisers van de overledene.
De aansprakelijkheid van de erfgenaam voor de schulden van de erflater is beperkt tot de waarde van het geërfde goed. Schuldeisers, dat wil zeggen de personen en organisaties aan wie de erflater schulden heeft, kunnen hun vorderingen voorleggen aan alle erfgenamen. Vanaf het moment van opening tot het moment van aanvaarding van de erfenis worden de vorderingen van schuldeisers aangeboden aan het in de boedel opgenomen goed.
In gevallen waarin het geërfde vermogen niet voldoende is om alle schulden te dekken, wordt de verplichting om de schuld te betalen beëindigd vanwege de onmogelijkheid om het te vervullen in het deel waarvoor er onvoldoende erfenis was. Simpel gezegd, dit deel van de schuld wordt kwijtgescholden en blijft onbetaald.
Naast schulden erven de erfgenamen de contractuele verplichtingen van de erflater. Als de erflater bijvoorbeeld tijdens zijn leven een depotovereenkomst heeft gesloten, is de erfgenaam verplicht om de voorwaarden van de koop- en verkoopovereenkomst na te komen. De belastingschulden van de erflater worden door de erfgenamen terugbetaald, ook binnen de grenzen van de erfeniswaarde.
De erfgenaam die het goed heeft geërfd door het presentatierecht is aansprakelijk voor de schulden van de erflater binnen de grenzen van de waarde van de erfenis, en is niet aansprakelijk voor de schulden van de erfgenaam van wie het recht om de erfenis te aanvaarden is overgegaan op hem. Het eigendom dat aan zijn grootvader toebehoorde, ging bijvoorbeeld over op de kleinzoon in verband met de dood van de erfgenaam van de eerste fase - de vader (de zoon van de erflater). In dit geval is de kleinzoon alleen verantwoordelijk met dergelijke eigendommen voor de schulden van de grootvader.
De schuldeisers van de erflater kunnen hun vorderingen alleen indienen binnen de in het burgerlijk recht vastgestelde verjaringstermijn (de totale termijn is drie jaar vanaf het moment dat de verplichting ontstaat).